Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1151

Datum uitspraak1998-07-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1707
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 96/1707 U i t s p r a a k op het beroep van *X BV te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het hof 1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.375.210,–. 1.2. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 27 januari 1998 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord *de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. 1.5. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. Belanghebbende produceert in de vestiging *Z in *a-producten en in de vestiging te *Q *b-producten. 2.2. *A BV koopt in twee etappes alle aandelen in belanghebbende; in 1990 75% voor ƒ 3.000.000,– en op 15 oktober 1993 de resterende 25% voor ƒ 750.000,–. *A BV vormt met de moedervennootschap *A N.V een fiscale eenheid. 2.3. Begin 1993 wordt besloten om de activiteiten in *Q in een afzonderlijke besloten vennootschap onder te brengen. Aan dat besluit is gevolg gegeven door de oprichting op 23 december 1993 van *B BV. De onderneming in *Q is vanaf 1 januari 1993 gedreven voor rekening van de opgerichte besloten vennootschap. De afdeling *Q werd over 1992 een aandeel in het verlies toegerekend van ƒ 1.440.000,–; in 1993 werd een nettowinst van ƒ 38.928,– gemaakt. 2.4. De onderneming in *Q had volgens de akte van inbreng van 23 december 1993 per 1 januari 1993 de volgende waarde: Materiële activa ƒ 2.962.588 Voorzieningen ƒ 1.161.897 Financiële activa - 253.199 Langlopende schulden - 300.000 Voorraden - 1.527.546 Kortlopende schulden - 1.875.110 Vorderingen - 2.492.262 Eigen vermogen - 3.898.588 Totaal ƒ 7.235.595 ƒ 7.235.595. 2.5. Belanghebbende heeft activa en passiva in het op 23 december 1993 opgerichte *B BV ingebracht en daarvoor 1000 aandelen van elk ƒ 100,– in *B BV ontvangen. Tussen belanghebbende en *B BV is met ingang van de datum van oprichting een fiscale eenheid tot stand gekomen. 2.6. De waarde van de inbreng is – blijkens de akte van inbreng – per 30 september 1993 berekend op ƒ 2.147.731, verdeeld als volgt: Materiële activa ƒ 2.865.501 Voorzieningen ƒ 1.416.226 Financiële activa ƒ 200.345 Langlopende schulden - 300.000 Voorraden ƒ 1.456.405 Kortlopende schulden - 2.627.188 Vorderingen ƒ 1.968.894 Eigen vermogen - 2.147.731 Totaal ƒ 6.491.145 ƒ 6.491.145. In artikel 2 van de akte van inbreng is bepaald dat het saldo van de activa en passiva volgens beide beschrijvingen hoger is dan de stortingsplicht. De accountantsverklaring van 8 december 1993 die is gevoegd bij de akte van oprichting vermeldt dat de waarde van de inbreng naar de toestand op 30 september 1993 ten minste beloopt het bedrag van de stortingsplicht ad ƒ 100.000,–. 2.7. De commerciële balans van *B BV luidde per 31 december 1993: Materiële activa ƒ 2.742.887 Voorzieningen ƒ 1.203.777 Financiële activa – 231.431 Kortlopende schulden - 1.905.030 Vlottende activa – 962.115 Agioreserve ƒ 3.063.789 Vorderingen – 1.756.682 Gepl. Kapitaal – 100.000 Liquide middelen - 311 Herwaard. res. – 670.794 Groepsmaatschappijen - 2.613.118 Overige reserves – 64.005 Resultaat boekjaar – 38.928 - 3.937.516 Groepsmaatschappijen – 1.260.221 Totaal ƒ 8.102.799 ƒ 8.102.799. 2.8. Per 31 december 1993 bedroeg het fiscale eigen vermogen van *B BV ƒ 2.278.302,–. De aandelen *B BV zijn door belanghebbende op 1 januari 1994 voor de nettovermogenswaarde van ƒ 3.937.516,– overgedragen aan *A BV. Het verschil ten bedrage van ƒ 1.659.214,– is, blijkens bijlage 12 bij het beroepschrift, als volgt opgebouwd: Stille reserve materiële vaste activa ƒ 1.853.692 Stille reserve voorraden – 230.972 Voorzieningen negatief – 425.449. 2.9. Vervolgens heeft *A BV op 3 januari 1994 de aandelen in belanghebbende verkocht aan *C Beheer voor ƒ 6.000.000,-. In het gedingstuk “Afwikkeling van de verkoop *X B.V. op dinsdag 17 mei 1994” dat als bijlage 11.1 bij het beroepschrift is gevoegd wordt opgemerkt: “In de afwikkeling betaald voor de deelneming: 3.937.516”. In bijlage 11.3, blz. 2, gedagtekend 17 juni 1994, is vermeld: “Door *X BV te vorderen: - Deelneming *B BV 3.937.516,00”. 2.10. *B BV behaalde in 1994 een nettowinst ƒ 146.537,– en in 1995 een nettowinst van ƒ 220.658,–. 2.11. Het Jaarverslag *A N.V. 1994 bevat onder meer de volgende passage: “(...). Zoals reeds beschreven in het voorgaande jaarverslag is *X B.V. te *Z begin 1994 verkocht, nadat de voor *A BV belangrijke strategische activiteiten van *X BV waren ondergebracht in *B BV. Op de transactie werd een boekwinst gerealiseerd van ƒ 3,6 miljoen (...).”. 2.12. De Inspecteur heeft het aangegeven belastbaar bedrag van ƒ 1.716.002,– gecorrigeerd met een bedrag van ƒ 1.659.214,– (ƒ 3.937.516,minus ƒ 2.278.302,–) tot een belastbaar bedrag van, afgerond, ƒ 3.375.210,–. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onder 2.12 vermelde correctie terecht heeft plaatsgevonden. De Inspecteur stelt de waarde in het economische verkeer op ƒ 3.937.516,– en merkt het bedrag van ƒ 1.659.214,– aan als een stille reserve in de activa en passiva van *B BV, welke op de voet van Standaardvoorwaarde 16 tot de winst over 1993 moet worden gerekend. Belanghebbende verdedigt dat de waarde van *B BV, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder met name de marginale resultaten, zowel going concern als in geval van liquidatie, op 31 december 1993 in ieder geval minder dan ƒ 2.278.302,– bedroeg. In dat geval kan haars inziens de 16e Standaardvoorwaarde geen toepassing vinden. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd en geen nieuwe verweren opgeworpen. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar bedrag van – overeenkomstig de aangifte – van ƒ 1.716.002,–. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De Resolutie van 30 september 1991, nr. DB9/2310, Stcrt. 189 bevat – in de voor 1993 geldende tekst – de volgende standaardvoorwaarde: “(...). 16. a. Indien 1. de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij is gewijzigd ten gevolge van transacties binnen de fiscale eenheid en voorts 2. aannemelijk is dat een bedrag ter grootte van de tegenwaarde van de stille reserves (waaronder begrepen een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting alsmede goodwill) die onmiddellijk na de laatste transactie in de dochtermaatschappij aanwezig zijn, dan wel een bedrag ter grootte van een deel daarvan, hetzij bij vervreemding van aandelen in de dochtermaatschappij, hetzij op enigerlei andere wijze ten goede is gekomen aan de moedermaatschappij en/of het lichaam dat met haar verenigd is of is geweest, worden bij het einde van het boekjaar dat onmiddellijk aan het splitsingstijdstip voorafgaat de activa en passiva van de dochtermaatschappij (alsnog) gesteld op de waarde in het economische verkeer en de tot haar vermogen gerekende vervangingsreserve (alsnog) opgenomen in de winst van de combinatie. Voor zover de belasting over de hieruit voortvloeiende winst wordt geheven door middel van een navorderingsaanslag vangt ter zake van deze belastingheffing de termijn als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op het tijdstip waarop het ten goede komen heeft plaatsgevonden. Onder transacties ten gevolge waarvan de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij wijzigt wordt mede begrepen het op de kosten van vervanging of herstel van een bedrijfsmiddel in mindering brengen van een vervangingsreserve door een ander tot de fiscale eenheid behorend of behoord hebbend lichaam dan het lichaam dat de desbetreffende boekwinst heeft behaald, alsmede het op grond van een bij de dochtermaatschappij aanwezig voornemen tot vervanging of herstel reserveren van een boekwinst behaald door een ander tot de fiscale eenheid behorend of behoord hebbend lichaam. b. Het bepaalde onder a. vindt geen toepassing indien 1. tussen het tijdstip van de (laatste) onder a.1. bedoelde transactie en hetzij het splitsingstijdstip, hetzij het tijdstip waarop het onder a.2. bedoelde ten goede komen heeft plaatsgevonden, ten minste zes boekjaren zijn geëindigd; 2. de onder a.1. bedoelde transacties plaatsvonden in het kader van een bij de aard en omvang van de dochtermaatschappij passende normale bedrijfsuitoefening.". 4.2. Het Hof heeft de vraag te beantwoorden of kan worden gezegd dat de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij *B BV is gewijzigd ten gevolge van transacties binnen de fiscale eenheid *X BV/*B BV en of voorts aannemelijk is dat een bedrag ter grootte van de tegenwaarde van de stille reserves (waaronder begrepen een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting alsmede goodwill) die onmiddellijk na de laatste transactie in de *B BV aanwezig zijn, dan wel een bedrag ter grootte van een deel daarvan, hetzij bij vervreemding door *X BV van de aandelen in *B BV, hetzij op enigerlei andere wijze ten goede is gekomen aan *X BV. In dat geval dienen bij het einde van het boekjaar 1993 de activa en passiva van *B BV (alsnog) gesteld te worden op de waarde in het economische verkeer en de tot haar vermogen gerekende vervangingsreserve (alsnog) te worden opgenomen in de winst van de combinatie *X BV/*B BV. 4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat niet voldaan wordt aan de eisen die aan de toepassing van de 16e Standaardvoorwaarde zijn gesteld omdat op 31 december 1993 in *B BV geen stille reserves aanwezig waren en omdat ook de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij *B BV niet is gewijzigd ten gevolge van transacties binnen de fiscale eenheid *X BV/*B BV. 4.4. Belanghebbende betoogt dat de waarde van de onderneming *B BV, in aanmerking genomen alle feiten en omstandigheden, een fractie van de door de inspecteur verdedigde waarde van ƒ 3.937.516,– bedraagt, doch in ieder geval minder dan ƒ 2.278.302,–, zijnde het fiscale eigen vermogen van *B BV per 31 december 1993. 4.5. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat de waarde in het economische verkeer per 31 december 1993 ƒ 3.937.516,- bedraagt en dat het verschil tussen beide waarden als volgt moet worden gespecificeerd: –stille reserve materiële vaste activa ƒ 1.853.692 –stille reserve voorraden ƒ 230.972 –voorzieningen (negatief) ƒ 425.449. 4.6. Belanghebbende heeft betoogd dat *X BV geen enkel belang had om bij de reorganisatie van de onderneming, noch bij de verkoop van de deelneming zich al te zeer te bekommeren om de waarde van *B BV, omdat alle transacties, als intercompany transacties, bij *A BV tegen boekwaarde worden afgewikkeld. Voorts heeft belanghebbende er de aandacht op gevestigd dat het begrip “nettovermogenswaarde” genoemd in de akte van levering van de aandelen *B BV een jaarrekeningtechnisch begrip is. Belanghebbende wil daarmee kennelijk tot uitdrukking brengen dat aan het in van haar afkomstige stukken voorkomende bedrag van ƒ 3.937.516,– geen (al te grote) betekenis moet worden toegekend. 4.7. De Inspecteur stelt dat de waarde van ƒ 3.937.516,– reële betekenis heeft en dat de waarde van *B BV per 31 december 1993 tenminste op die netto-vermogenswaarde moet worden gesteld. 4.8. Het Hof volgt de Inspecteur in die opvatting, gelet op de volgende feiten en omstandigheden: –de commerciële balans van *B BV geeft per 31 december 1993 een eigen vermogen aan van ƒ 3.937.516,–; –artikel 2 van de akte van 1 januari 1994 betreffende de levering van de aandelen *B BV aan *A BV bepaalt dat de koopsom gelijk is aan de netto-vermogenswaarde van *B BV per 31 december 1993, zoals deze netto-vermogenswaarde zal blijken uit de vastgestelde balans van *B BV per die datum; –in het stuk “AFWIKKELING VAN DE VERKOOP *X B.V. OP DINSDAG 17 MEI 1994” is voor de bepaling van de koopsom voor de aandelen *X BV bij de berekening van het saldo aan schulden aan groepsmaatschappijen rekening gehouden met een waarde voor de deelneming *B BV van ƒ 3.937.516,–; –bij de op 17 juni 1994 uitgevoerde berekening van het per saldo door *X BV aan *A BV verschuldigde bedrag in rekening-courant is de deelneming *B BV op een waarde van ƒ 3.937.516,– bepaald; –de onder 2.11. hiervoor geciteerde passage uit het Jaarverslag *A N.V. 1994; –in de overeenkomst tot verkoop van de aandelen *X BV komt de bepaling voor (artikel 4, lid 4, letter v) dat “alle transacties tussen de Vennootschap (zijnde *X BV) enerzijds en andere door Verkoper direct of indirect gecontroleerde vennootschappen, Verkoper zelf of derden anderzijds hebben plaatsgevonden op een arm's length basis.”. Uit deze bepaling moet immers worden afgeleid dat ook de onderhavige verkoop op voormelde basis heeft plaatsgevonden, zodat er geen reden is de werkelijke waarde in het economische verkeer van *B BV lager te stellen dan de door betrokkenen gehanteerde koopsom, zijnde de nettovermogenswaarde. 4.9. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft gesteld onvoldoende aannemelijk gemaakt dat niettemin op 31 december 1993 een lagere waarde voor *B BV heeft te gelden. Belanghebbende heeft met name niet, althans onvoldoende betwist de stellingen van de Inspecteur dat de in *B BV ondergebrachte activiteiten tot de kernactiviteiten van *A BV behoren, dat *A BV hooggespannen verwachtingen heeft omtrent de synergetische effecten uit het samenvoegen van de activiteiten *B BV met haar eigen activiteiten en dat *A BV, als beste koper, het door haar verwachte synergie-effect in de prijs zal hebben betrokken. 4.10. Op grond van de 16e Standaardvoorwaarde bij artikel 15 van de Wet op Vennootschapsbelasting 1969 dient dan – zoals met de door de Inspecteur aangebrachte correctie is geschied – het aangegeven belastbaar bedrag 1993 van *X BV te worden verhoogd met het verschil tussen de netto-vermogenswaarde en de fiscale boekwaarde. Het beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. 6. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak, Aldus gedaan op 16 juli 1998 door mrs N.E. Haas, voorzitter, Th.J. Mathijssen en J. Lamens, leden van de eerste meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 1998.